Brood bakken deed men zelf, meestal op een vaste dag in de week. Een tijdrovende klus. Totdat iemand die over een grotere oven beschikte het brood van de buren mee ging bakken. Enige tijd later is er dan iemand die het aangeleverde deeg uit de hele buurt ging bakken. De volgende stap: deze man ging zelf deeg kneden, brood bakken en dit aan huis verkopen. In de steden bestonden in de middeleeuwen bakkerijen, op het platteland werd nog lang thuis gebakken tot ook in het dorp de bakkerij verscheen.
Vroeger kon alleen de hogere klasse tarwebrood betalen, de gewone man at brood van spelt en rogge. Herenbrood en armenbrood. Het deeg werd gemaakt van gemalen graan, water en zuurdesem. Dit is een natuurlijk gistmiddel dat je kreeg door een papje van meel en water een tijdje te laten staan tot het zuur is geworden.
Brood bakken gebeurde in het bakhuisje dat vrij stond van de boerderij. Tijdens het heet stoken van de oven kwamen er vaak vonken uit de schoorsteen en als die op het strodak van je huis vielen had je een probleem, vandaar enige afstand.