De huisschilder verscheen in het dorp. Hij stelde zijn verven zelf samen uit grondstoffen die hij inkocht (winterwerk) en hij had aan huis een winkeltje met “droge waren”: een drogisterij. Deze droge waren bestonden o.m. uit verfpigmenten, lijnolie, specerijen en verpakte geneesmiddelen. Medicinale kruiden werden vroeger vaak eerst gedroogd. Hij verkocht uiteraard ook verf. De combinatie schildersbedrijf – drogisterij is nog lang blijven bestaan.
De gaper deed dienst als uithangbord van onder andere apothekers, om klanten te trekken, maar tevens als kwaliteitsaanduiding voor de winkel. De mond van de gaper staat niet open om te gapen maar om de kwade (zieke) geest het lichaam te laten verlaten en zo te helen van een ziekte. Soms ligt op de uitgestoken tong een pilletje.
Meer en meer verkopen drogisterijen ook branchevreemde producten, zoals artikelen voor lichaamsverzorging, speelgoed en snoep. Omgekeerd vindt men in grootwarenhuizen steeds meer typische drogisterijproducten, deze worden al lang niet meer los verkocht.