De radenmaker en wagenmaker mogen twee verschillende beroepen zijn: eendrachtig bouwden zij samen karren, wagens en koetsen. Soms in dezelfde werkplaats.
Het maken van een wiel met spaken vereiste speciaal vakmanschap. Voor de spaken werd rechtdradig eikenhout uitgezocht waaruit deze spaken gekloofd werden, nooit gezaagd. Het was belangrijk dat het hout zeer droog was. Daarom werden de spaken enkele jaren te drogen gelegd voor ze verder afgewerkt en toegepast werden. Het afwerken gebeurde met een snijmes. De spaken kregen een ovale doorsnee, aan het ene eind rond met een gleufje waarin na bevestiging in de velg een spie geslagen kon worden. Het andere eind vierkant.
Het aantal spaken per wiel kon variƫren; veelal waren het er twaalf. Het middendeel van het wiel, de dom, werd gedraaid op een speciale draaibank. Vervolgens werden de gaten voor de spaken in de dom uitgekapt waarin de uiteinden van de spaken werden gestoken.
Ten slotte werden de velg segmenten voorzichtig aan het twaalftal spaken geslagen, in het uiteinde van de spaak werd ter versteviging een spie geslagen. Daarna werd het wiel naar de smid gebracht die er een roodgloeiende ijzeren band omheen legde, die tijdens het afkoelen kromp en zo strak om het wiel zat zodat de band er niet af zou lopen. Als laatste werd er een gat door de dom geboord. Daarin werd een taps toelopende bus aangebracht waarin later de as moest draaien. De as werd evenals de bus kant en klaar gekocht.