Voor onze levensmiddelen/boodschappen gaan we naar de supermarkt. Toen er nog een supermarkt was moest je zelf voor je eten zorgen. Je leefde van wat het land, de tuin en de dieren opbrachten.
Dit begon al in het voorjaar met spitten en ploegen, zaaien en poten, wieden en schoffelen. Blijft het weer goed? Te veel of te weinig regen, soms een late nachtvorst, ongedierte in het gewas. De opbrengst van de tuin en het land bepaalde of er de komende winter voldoende eten was voor dier en mens.
Het oogsten was een groot karwei en er waren veel handen nodig om de oogst op tijd binnen te halen. De hele buurt hielp bij het binnenhalen van de oogst.
Het graan werd met een korte zeis of zicht gemaaid. Het afgemaaide graan werd meestal door de vrouwen en meisjes tot garven gebonden. Deze garven werden met 8 stuks rechtop bij elkaar gezet tot hoppers om te drogen. Wanneer deze goed droog waren werden ze met een hooivork op een wagen geladen, om ze vervolgens in de schuur of op een hooimijt op te slaan. Naderhand nam de maaimachine, voortgetrokken door paarden, het werken met de zeis over. Het binden deed men nog handmatig. Nog later kwamen maaimachines, die het koren kant en klaar afleverden.
Het was hard werken in de oogsttijd maar het was ok een gezellige aangelegenheid. Tussen de werkzaamheden door ging men, ergens op het veld, bij elkaar zitten om het meegenomen brood op te eten. Als alles was gemaaid werden de maaiers getrakteerd op een glaasje foezel, een zelf gestookte graanjenever. In veel plaatsen werd op laatste zondag in juni het oogstfeest (of oogstdankfeest) gevierd. In Limburg heet dit maaierszondag.