Ons hedendaags bestaan wordt vrijwel geheel bepaald door de klok en door de kalender. De dagindeling staat in de agenda, uurwerken liggen binnen ieders handbereik. Niet alleen de dag is vol gepland, maar ook de hele week en ook de rest van het jaar. De vakantie plan je soms al een jaar vooruit. Tijd bepaalt wanneer je iets doet.
In het verleden daarentegen was het begrip ”tijd” heel summier. Het was morgen, middag of avond. Het was zondag of doordeweeks. De tijd werd niet gemeten, en waarom ook?
Het geluid in het dorp of in de stad was het geluid van het leven. Pratende, zingende, schreeuwende mensen, geluiden van de ambachtsman zoals de smid en de timmerman, en daar doorheen hinniken, knorren, loeien, blaten en snateren. Maar boven dit alles uit klonk doordringend de sfeer van de orde: de kerkklok.
De kerkklok was in feite niet alleen de enige die aan tijdmeting deed maar dit ook nog eens liet horen. De klokken verkondigden blijdschap, rouw, onrust, brand of onraad. Iedereen kende de betekenisvolle klanken en wist dan wat te doen. De tijdsaanduiding was hierop gebaseerd. Ouderen kennen dat gebruik nog wel: het luidt middag, het luidt avond, het luidt voor de hoogmis e.d. Een gebruik dat overigens op veel plaatsen tot op vandaag nog bestaat.
Om op de juiste tijd de werkzaamheden te verrichten was het van levensbelang de seizoenen en het weer goed te interpreteren. De lente: eindelijk was de kou voorbij en kon er geploegd en gezaaid worden. De zomer: de gewassen kwamen tot rijping. Met honger in de buik wachten tot men kon oogsten. Soms was de voedselvoorraad al lang op.
De herfst: oogsten, slachten en voedsel conserveren. Er moest een voorraad turf en brandhout worden aangelegd. De bange winter: een barre tijd waar je gewoon doorheen moest en er maar het beste van moest hopen.
Het overgrote deel van de mensen leefde die tijd op het platteland en beoefende de landbouw en veeteelt, vaak gemengd. Steden waren naar onze begrippen klein: drie à vijfduizend inwoners. Om één stadsmens te voeden waren drie boeren nodig, zo klein was toen de opbrengst van het land. In de steden zelf waren ook boerderijen, de velden lagen dan buiten de muren, de zogeheten Bantuin.
Het hoeft geen betoog dat hierdoor nagenoeg iedereen op de hoogte was van de landbouw en veeteelt. Afbeeldingen van werkzaamheden op het platteland zijn o.a. te vinden in de middeleeuwse getijdenboeken. Dit zijn gebedenboeken voor leken die vaak voorzien werden van fraaie afbeeldingen z.g. miniaturen.
In deze getijdenboeken werden ook kalenderbladen opgenomen, voor elke maand één. Op die kalenderbladen werden afbeeldingen opgenomen van heiligen, van bijbelse taferelen en van landbouwwerkzaamheden in die desbetreffende maand zoals snoeien in maart, gras maaien in juni, slachten in november enz.
In deze expositie ”Die Twelf Maendekens ’s Iaers” zijn die afbeeldingen te bewonderen. Het zijn sterk uitvergrote miniaturen die ca 1500 zijn vervaardigd. Ze zijn stuk voor stuk de moeite waard om zorgvuldig te bekijken. Om U daarbij van dienst te zijn is bij elke maand een toelichting geplaatst waar U op de bijzonderheden wordt gewezen.
Opvallend is dat de werktuigen en gereedschappen die voor het bewerken van het land werden gebruikt tot ongeveer 1950 weinig veranderd zijn. De oudste prent is uit ca. 900. De maanden heten hier al louwmaand, sprokkelmaand, lentemaand enz. Ook de prenten uit de 15e, 17e en 19e eeuw tonen hetzelfde. Dat ploegen, eggen, spitten, zaaien, oogsten slachten enz., het zou zo in de eerste helft van de 20e eeuw neergezet kunnen worden.
Dat wil zeggen dat er gedurende meer dan 1000 jaar in de landbouw en het plattelandshuishouden nagenoeg niets veranderde. Blijkbaar functioneerde een en ander naar tevredenheid. Pas met de komst van de industriële revolutie ging de boel op de schop, in die zin dat er door de komst van machines veel arbeidsintensief werk verdween en dat de productie groeide. Producten konden dankzij stoomtreinen en stoomboten snel over de hele wereld gedistribueerd worden. Maar tot die tijd leefde men van datgene wat het land, de tuin en de dieren opbrachten. Daarbij was men volkomen afhankelijk van vorst, regen, zon en wind. Het was hard werken geblazen. ’s Zondags naar de kerk en bidden tot allerlei heiligen die mogelijk invloed hadden op een en ander.
Op de tentoonstelling ziet U bij elke maand een heilige, een uitvergroot miniatuur, de eeuwenoude symbolen voor de maanden, een weerspreuk enz. En héél belangrijk en herkenbaar: gebruiksvoorwerpen en werktuigen. In het midden van de zaal wordt aan de huidige maand extra aandacht besteed en op het televisiescherm worden een aantal miniaturen getoond die op deze maand betrekking hebben. Voor de kinderen is een speciale speurtocht gemaakt die langs de twaalf afbeeldingen leidt. Deze speurtocht is verkrijgbaar bij de kassa.