Bij een rondleiding door het woonstalhuisje vertellen wij de bezoekers graag het verhaal over de potstal. Het houden van vee stond rond 1900 in dienst van de landbouw, er was mest nodig.
De arme zandgronden hier in de regio vergden een zware bemesting om ze vruchtbaar te maken. Hier woonden keuterboeren of landbouwers met een klein eigen bedrijfje. Ze waren allemaal zelfvoorzienend. Het hele gezin was bij het bedrijf betrokken. Zaken waarin ze niet zelf konden voorzien, zoals kleding, verkreeg men door ruilhandel, bijvoorbeeld met de dorpswinkelier.
Zodat iedereen toch een bestaan kon opbouwen en meer vee kon houden was het van belang dat de hoeveelheid landbouwgrond toenam. Door ontginning van woeste gronden werd zo’n uitbreiding mogelijk. De mest van de potstal was nu niet meer voldoende om al die grond te bemesten. De boer moest kunstmest gaan gebruiken. De bedrijfjes produceerden niet meer alleen voor eigen gebruik, maar gingen producten zoals boter verhandelen, er ontstond een geldhuishouding.
Hoe kwam de boer aan kapitaal om kunstmest of andere noodzakelijke dingen te kopen? De kredietvoorziening was tot dan toe slecht geregeld. Mensen waren afhankelijk van de dorpswinkelier of van notarissen die leningen verstrekten, geld van henzelf of van bemiddelde personen. Daar was een borgstelling voor nodig en bij niet tijdig terugbetalen was de boer zijn onderpand kwijt, een risico. Boeren gingen zich daarom verenigen in de Boerenbond. Begaan met de financiële nood van de boerenbevolking richtte die vervolgens de Boerenleenbank op. De oprichting van alle coöperatieve organisaties maakte boeren minder afhankelijk van de groothandel, waar ze inkopen moesten doen, er was geen concurrentie.
De leden van de Boerenleenbank konden voortaan goedkoop krediet krijgen voor het aankopen van kunstmest, veevoer en zaai- en pootgoed. De kredieten hadden een langere looptijd. Als de oogsttijd voorbij was kon de boer betalen en wanneer de oogst mislukte of de prijs daalde kon hij dat opvangen. Enerzijds werd door de bank overtollig geld bijeengebracht en anderzijds kon er geld uitgeleend worden. In 1911 werd de Boerenleenbank Horst opgericht. Afhankelijk van de parochiegrenzen ontstonden rond die jaren in de kerkdorpen eveneens Boerenleenbanken. Het bestuur bestond uit 3 leden, een vertrouwd persoon, een geestelijk adviseur en de kassier, die het eigenlijke werk verrichtte. Daarnaast was er een Raad van Toezicht.
De saamhorigheid in het dorp was groot, iedereen kende elkaar. De kredietwaardigheid was daarop gebaseerd, op goed vertrouwen. De grote angst was echter dat iedereen te weten kwam hoeveel je geleend had of hoeveel geld je bezat. Bij de oprichtingsvergadering van de bank in Horst centrum werd daarom bepaald, dat het lid dat loslippig was, een boete van 50 gulden moest betalen. De kassier hield zitting op zondagochtend na de hoogmis, altijd dicht in de buurt van de kerk, soms zelfs bij hem thuis in de keuken. Later breidde de dienstverlening zich uit tot enkele dagdelen.
Na de oorlog ontwikkelt de Boerenleenbank zich tot de bank van het platteland. Door schaalvergroting van bedrijven, intensieve veeteelt, ontwikkeling van de tuinbouw en champignonteelt was vanaf de vijftiger jaren behoefte aan een professionelere organisatie. Dit vergde van de bank een andere bedrijfsvoering, een betere huisvesting en ruimere openingstijden. Een bank die niet meer uitsluitend werkzaam was voor agrariërs. De verbinding met de kerk werd langzaam losgelaten. De Centrale Boerenleenbank kreeg meer macht. Af en toe trad de bank in die jaren bevoogdend op, ze maakte mensen afhankelijk. Degene die diep in de put zat werd niet altijd geholpen, vaak ongemotiveerd, bijvoorbeeld omdat de bank hem niet geschikt achtte een bedrijf te runnen.
De dienstverlening van de bank breidde zich in de loop van de jaren daarna verder uit. Verzekeringen, makelaardij, effecten en zelfs reizen gingen tot het takenpakket behoren. Automatisering en digitalisering, de noodzaak tot samenwerking diende zich aan. Dit leidde tot fusies, eerst binnen de gemeente, daarna met Venray en nu ook met Venlo, wat uiteindelijk leidde tot Rabobank Noord-Limburg. Het persoonlijke contact verminderde helaas. Veel transacties geschieden tegenwoordig online.
Van oorsprong is de bank echter van belang geweest voor de sociaal economische ontwikkelingen van het platteland.
Marlé de Laat