De kleding van de vrouw vanaf 1880

De kleding van de vrouw vanaf 1880

Bij rondleidingen door de oude boerderij van Openluchtmuseum de Locht is al  jarenlang het tonen van de “snelpisser of snelzeiker” uit de slaapkamer, een sensatie. Het betreft een lange onderbroek met kantjes en een open kruis.

Deze onderbroek, die eigenlijk Parijse broek heet, is een van de eerste onderbroeken, die door vrouwen werd gedragen, daarvóór liep men zonder onderbroek.

De vrouwen droegen verder, op het lijf, een hemd van zelf gesponnen en geweven linnen, met de hand genaaid. ( In deze regio werd vlas geteeld en verschillende boerderijen bezaten een eigen weefgetouw. In de wintermaanden werd het vlas dan verwerkt tot linnen). Een voorbeeld van zo’n hemd hangt in de “beste kamer” aan de deur van de bedstee. Daaroverheen kwam een lijfje, een soort korset, dat aan de voorkant  met een veter sloot  en dan een jak.

Daarbij hoorden, afhankelijk van het seizoen, een aantal rokken, allemaal in de taille vastgebonden met een koord. De rokken waren gewone rechte lappen, (dan had je bij hergebruik, geen verlies van stof). Het waren er minimaal twee, maar dat kon oplopen tot zeven rokken gedurende een koude  winter. Dat was zwaar in gewicht en maakte heel erg dik. Met dat laatste had men in die tijd geen problemen, het was een teken van welvaart. Erg fris en hygiënisch waren die rokken niet. De onderkant van de rok stond regelmatig stijf van het vuil, want vaak gewassen werden de rokken niet!

Op de bovenste onderrok hing een zak, de tes, daarin bewaarde de boerin de voor haar belangrijke zaken, zoals rozenkrans, geld en sleutels. Via twee splitten in de bovenrok, die over de onderrokken gedragen werd, was de tes bereikbaar. De bovenrok was van tartei, een stof waarvan de ketting van linnen is en de inslag van wol ( gesponnen van wol van eigen schapen). Hier in de omgeving noemden ze dat een “tiertaaien” rok. Van zo’n rok hebben we voorbeelden in de slaapkamer van de oude boerderij en in het textielpaviljoen.

Over die rokken kwam een schort. De schort behoorde tot de klederdracht en was niet alleen bedoeld om te werken. De rijke boerinnen droegen op zondag een kostbare zwarte schort van zijde met mohair ( een fijne glanzende wolsoort). Deze was alleen voor de kerkgang. De blauwe ruitjesschort, zoals we die op de Locht dragen, werd gebruikt voor lichte werkzaamheden. Voor vuil werk gebruikte je een schort van grof linnen of jute, soms zelfs een oude meelzak, die met een touw om het middel werd gebonden.

Marlé de Laat