Pas in de middeleeuwen gingen mannen een rol spelen bij het vervaardigen van kleding. Kleermakers of snijders sloten zich aan bij een kleermakersgilde. Dat gilde behartigde hun belangen en hield door middel van strenge voorschriften het ambacht op peil en in toom. Het ging concurrentie tegen, beunhazen werden vervolgd en kregen boetes. Het gilde zorgde ook voor de opleiding tot kleermaker.
De leerling doorliep een lange leertijd bij een meester-kleermaker onder controle van het gilde. Na een door het gilde goedgekeurd proefstuk werd de leerling gezel A of gezel B, al naar gelang de zwaarte van de afgelegde proef. Een klein aantal gezellen ging verder voor de meesterproef. Als je slaagde en een som geld betaalde werd je als meester-kleermaker in het gilde opgenomen. Uit concurrentieoverwegingen zorgden de gilden er wel voor dat er niet te veel zelfstandige kleermakers kwamen. De klant kocht zelf de stof in een lakenwinkel. Pas in de 19e eeuw verkocht de kleermaker zelf ook stoffen.
De Franse Revolutie maakte in 1811 in Nederland een einde aan de voorschriften en beperkingen van het gildesysteem. De kledingproductie en de handel konden zich vrij ontwikkelen. De kleermaker mocht nu meer personeel aantrekken en de werkplaats uitbreiden.
Rond 1850 ontstonden grote werkplaatsen met meer dan 50 werknemers. Er trad specialisatie op en zo ontstonden de jassen, vesten- en broekenmakers. De confectie-industrie deed zijn intrede. Veel kleermakers, die maatwerk vervaardigden, konden het alleen nog door lange werktijden te maken, bolwerken.
Thuiswerkers werkten voor de confectie-industrie. Verbeterde naaimachines zorgden er voor dat de productie werd opgevoerd. In 1930 waren er in Nederland meer dan 500 grote confectiebedrijven. De neergang van de maatkleermakers was definitief. De kwaliteit van de confectie verbeterde na de 2e wereldoorlog doordat kleermakers er massaal toe overgingen om in de confectie te gaan werken.
De “Stijlgroep Groningen” was bekend om zijn goede confectie en pasvorm.
In de jaren ’70 kwam ook de klad in de confectie, omdat die uitweek naar de “lagelonenlanden”.
Theo Smits