Zomaar een berichtje in de krant: “Eerste steen gelegd van de volmolen in Merselo”. Vanwaar die volmolen?
In de 19e eeuw was de schapenteelt een belangrijke bron van inkomsten. De Peel was één groot weidegebied. De Venrayse Grote Compagnie domineerde de schapenhandel. Schapenkudden trokken van hieruit naar grote steden zoals Parijs en Antwerpen. De schapen werden verhandeld voor het vlees, niet voor de wol.
Schapen moet je scheren. Als de vacht te zwaar wordt, kunnen ze omvallen. Wanneer ze eenmaal op de rug liggen komen ze niet meer overeind en zullen de val uiteindelijk niet overleven. Wol was een bijproduct. Die wol werd verhandeld, gesponnen, geweven en veredeld tot vilt. Dat vilten of vollen gebeurde eerst in een kuip. De vollers stampten met hun voeten het weefsel. Vanaf 1550 tot 1850 ging geweven doek voor het vollen naar de volmolen.
Vilten is een heel oude techniek. Een wolvezel bestaat uit schubben. Die schubben gaan bij het vervilten in elkaar zitten. Voor dat proces zijn warm water, zeep en beweging nodig. Soms gaat dat vilten onopzettelijk. Je mooie, soepele, wollen trui blijkt na het wassen te klein en is hard geworden. Het kledingstuk is enkel nog geschikt als poetslap. Door het vilten krimpt de stof, krijgt een viltlaag, wordt sterker en warmer.
Bij het scheren van een schaap komt er een samenhangende wollaag vanaf. De wol van de kop, staart en de poten zijn van mindere kwaliteit, dan het haar van de schouders en de flanken. Die bevatten minder vuil. Het ergste vuil graszaden, zand en ontlasting en delen die ernstig vervuild of verklit zijn worden eerst verwijderd. Door de wol te wassen en te spoelen in ruim water verdwijnen zweet, vuil en wolvet.
Om het garen te kunnen spinnen moet je de wol eerst kaarden. Door het kaarden meng je de wolvezels en ordent ze. Het spint gemakkelijker en gelijkmatiger. Dat kaarden gebeurde met kaardebollen (plant) , een plankje met doornen of bundels en takken van planten en struiken met doornen. Na het spinnen werd het garen tot doek geweven. Het spinnen, kammen, weven en vollen was huisnijverheid. Men ontving hiervoor stukloon.
In de volmolen werd van het geweven doek een stof, laken gemaakt. Laken is een luxe product, niet te verwarren met bedlinnen. In de volmolen werd de geweven stof zigzagsgewijs in kommen gelegd en vervolgens met door waterkracht aangedreven hamers of stampers geslagen. Temperatuur, tijd en vollingsmiddelen werden aangepast aan het te vollen weefsel om een optimaal resultaat te verkrijgen. Na het vollen werd de stof gespoeld om de resten van volmiddel en zeep te verwijderen, gedroogd, opgespannen en geschoren. De stof werd door vollen smaller, korter en sterker, kreeg een viltlaag en de binding was niet meer te zien. Het uiteindelijke resultaat was een stevige, dichte, egale, slijtvaste, waterdichte, waterisolerende, niet krimpende, soepele stof, het laken.
De volmolen lag meestal buiten de dorpsgrenzen. In de nabijheid van de volmolen stonk het een uur in de wind. Bij het proces van het vollen werd urine gebruikt. De urine verzamelde men in kruiken bij grote gezinnen, zij ontvingen daarvoor een kleine vergoeding. Men bouwde de molen op de plek aan de rivier, in Venray de Loobeek, waar het grootste verval was. Met de opkomst van de stoommachine, eind 19e eeuw verloren de molens hun functie.
De “Weverslose” molen in Merselo zal, als alles meezit vanaf begin volgend jaar gaan draaien. Er wordt geen urine meer gebruikt! De hele herbouw geschiedt door vrijwilligers. Men maakt zo veel mogelijk gebruik van duurzame materialen. De vraag is alleen of er altijd genoeg water in de Loobeek zit om de molen te laten draaien. Dat zal ’s winters geen probleem zijn, maar met de huidige droge zomers is dat maar de vraag.
Een mooi initiatief! De geschiedenis laten herleven. Ik ga er zeker een kijkje nemen.
Marlé de Laat