We hebben op de Locht een prachtige historische boerderij. Hoe zouden de bewoners toen, rond 1450 hebben geleefd? Waarschijnlijk waren het kleine boeren met enkele geiten of schapen. Het beetje mest van de geiten en van zichzelf strooiden ze uit op het land. Waar de mest terecht kwam groeide het gewas beter. Datgene eten wat het land opbrengt. Was dit de kringlooplandbouw, waar tegenwoordig iedereen over spreekt?
Altijd zijn boeren op zoek geweest naar methoden om de productie te verhogen. Kunstmest was hier pas rond 1900. Daarvoor werd de gedroogde vogelmest uit Chili, de Chilisalpeter geïmporteerd. Voor de meeste kleine boeren was die te duur. Einde 19de eeuw kwam Thomasslakkenmeel in de handel, afval van de ijzerertsfabrieken, gemalen slakken, rijk aan fosfaat. Stoffig, als je dat spul over het land strooide kleurde je zelf helemaal zwart.
Vanaf 1930 startten Hoogovens en Staatsmijnen de productie van kunstmest. Er ontstond een enorme vraag naar kunstmest. Doordat coöperaties gezamenlijk inkochten bleef het voor de boeren betaalbaar. Veel boeren stonden echter nog sceptisch tegenover het gebruik van kunstmest.
Mijn vader vertelde dat in 1925 op een avondcursus landbouw de voordelen van kunstmest werden uitgelegd. Maar mijn opa wilde “die rommel” niet op het land. Mijn vader kocht een zak kunstmest van zijn zakcentjes. Laat in de avond strooide hij die uit over een gedeelte van het roggeveld. Op een zondag was opa langs het veld gelopen en zei toen tegen mijn vader : “Jan, hoe kan dat? Er is een baan rogge die veel beter groeit”. Mijn vader vertelde wat hij had gedaan. Opa was er nu van overtuigd. Goede voorlichting en kunstmest konden de productie op de boerenbedrijven verhogen.
Ondertussen kwam de grote uitvinder van kunstmest Liebig al in 1880 tot inkeer. Hij schreef: “Het bodemleven wordt door het grootschalige gebruik van kunstmest ernstig verstoord. Het ruïneert een gezond bodemleven en leidt tot verarming van de bodem. Door massale toevoeging van kunstmest kan er op korte termijn wel meer gewas van een veld worden gehaald, maar uiteindelijk wordt het bodemleven buitenspel gezet. De grond zal zodanig verarmen dat er binnen enkele eeuwen hongersnoden dreigen”.
Steeds meer voedsel was nodig. De wereldbevolking bleef groeien.
De Nederlandse boeren waren door hun systeem van coöperatie en voorlichting al gauw de besten van Europa, met per ha. de hoogste opbrengst. Na de tweede wereldoorlog had je een groot voedseltekort. De EU kwam tot stand, er kwamen ruilverkavelingen en de Nederlander Mansholt werd de grote hervormer van de landbouw. Er ontstonden grotere rund-, varkens- en pluimveebedrijven. Met als gevolg: meer mestproductie. In het begin was die mest zeer welkom, de productie nam nog meer toe, ook door nog beter uitgekiende kunstmeststoffen en bestrijdingsmiddelen. We kregen een overschot aan boter, de boterbergen ontstonden. We waren wel de beste boeren ter wereld. De export steeg en zeker, we hebben heel veel mensen geholpen aan goed voedsel.
Mest konden we amper kwijt, dus kwamen er beperkingen voor het uitrijden van mest (fosforwet). Zelfs Mansholt gaf toe, dat het een beetje uit de klauwen was gelopen. Het werd en blijft zoeken naar beperkingen van mest en uitstoot. Daar wordt veel aandacht aan besteed. Boeren moeten wel de gelegenheid krijgen om over te schakelen of zich aan te passen. In Nederland gaan steeds meer bedrijven over op kringlooplandbouw. Met uitgekiende teeltsystemen kun je toch een goed resultaat verkrijgen. Natuurlijk willen we niet terug naar het 1450 van onze historische boerderij.
De “boeren” van de Locht telen bijna kringloop oftewel biologisch. We werken praktisch zonder kunstmest en zonder bestrijdingsmiddelen. We doen veel aan groenbemesting en gebruiken directe stalmest. Deze hebben we niet zelf, slechts een beetje van onze 8 kippen. Maar we krijgen ook een beetje paardenmest van een van onze vrijwilligers. We zullen nog veel moeten leren, maar doen ons best om zoveel mogelijk duurzaam te produceren.
De geschiedenis herhaalt zich.
Jan Huys.