Bij veel dingen sta je niet stil. Achteloos leg je in de supermarkt een pak melk in je mandje. Het is zo gewoon. Zo loop ik in het museum ook vaak langs het “zuivelhuisje” zonder er verder bij na te denken waarom dat fabriekje hier aanwezig is. Nu vraag ik me af, hoe zat het eigenlijk allemaal?
In gedachten keer ik terug naar mijn jeugd, zo rond 1950. Ik herinner me dat mijn moeder met een kannetje naar de melkboer liep, die met paard en wagen voor de deur stond te wachten. Via een tapkraantje liet hij uit een voorraadvat de kan vollopen met melk. Later was hij gemotoriseerd en zat de melk in flessen. De zilverkleurige doppen moesten we sparen voor de missie, wat ze er daar mee moesten was me een raadsel. In kleine flesjes zat de schoolmelk die we op de “lagere school” kregen. Na de oorlog bleken veel kinderen ondervoed, die hadden bijvoeding nodig. Tegen de tijd dat ik zelf kleine kinderen had kwam de SRV-wagen langs de deur met melk en andere producten. In Melderslo werd tot het jaar 2000 melk aan huis bezorgd.
Die melk kwam natuurlijk van de koe, maar ging via de zuivelfabriek naar de consument. Tot het einde van de 19e eeuw werd de melk door boeren zelf tot zuivelproducten verwerkt en rondgebracht. Vanaf 1870 richtten de boeren gezamenlijk boterfabriekjes op. Kleine zuivelfabrieken namen de productie en de distributie van de boeren over. Er werd door boterhandelaren te veel geknoeid met boter. Door het succes van die boterfabriekjes ontstonden ook coöperatieve melk- en kaasfabrieken. De nadruk ging liggen op het vergroten van de afzet.
Aanvankelijk werd de melk iedere dag met paard en wagen in melkbussen bij de boeren opgehaald. In een van de verhalen beschrijft Jan Huijs hoe hij als 16-jarige jongen met een melkbus op de fiets de koeien in de wei ging melken. Die melkbussen gingen naar de fabriek, werden geleegd en de bussen werden dezelfde dag weer bij de boeren afgeleverd. Elke melkbus had zijn uniek eigen nummer. Een à twee keer per maand kregen de boeren uitbetaald. Na de tweede wereldoorlog werd de melk met een vrachtwagen opgehaald.
Tegenwoordig haalt een tankauto de melk om de drie dagen bij de boer op. Het melken zelf gebeurt met een melkmachine, veel boeren bezitten zelfs een robot, het melken gaat volledig automatisch. In de zuivelfabriek wordt het vetgehalte gestandaardiseerd. Daarna weer de juiste hoeveelheid vet toegevoegd om volle- halfvolle- en magere melkte krijgen. Die melk wordt vervolgens gepasteuriseerd ( kort verhit om de bacteriën te vernietigen) en verpakt. Dat is dan het pak melk dat wij in de supermarkt kopen.
In Horst kocht de heer van Eeckhoudt vanaf eind 19e eeuw diverse kleine boterfabriekjes op. Later ging hij ook melk opkopen van boeren. In 1911 startte hij zijn Stoomzuivelfabriek. In 1924 werd de Coöperatieve Zuivelfabriek St. Lambertus opgericht, die tot 1961 heeft bestaan. De Stoomzuivelfabriek van van Eeckhoudt ging hierin op. In 1952 sloot de Meterikse Coöperatie zich aan.
Om de efficiency te vergroten en mede vanwege kostenbesparing gingen de regionale zuivelfabrieken steeds verder fuseren, van Coöperatie Noord-Limburg tot Campina Eindhoven. Nu zijn ze uitgegroeid tot enorme bedrijven zoals het huidige FrieslandCampina. Zo’n bedrijf levert naast melk talloze uit melk vervaardigde producten zoals karnemelk, slagroom, yoghurt, vla, pap, pudding, toetjes en roomijs en kaas.
Een van de oude melkfabriekjes is bewaard gebleven en te bezichtigen in ons museum. Dat zuivelhuisje was ondergebracht in een schuurtje of bakhuisje bij de boerderij. De melkcentifuge speelde een belangrijke rol in zo’n bedrijfje. Die scheidde de magere ondermelk, die als veevoer gebruikt werd, van de dikke romige massa, die naar de zuivelfabriek ging. Sta eens even stil bij ons melkfabriekje. Je kent nu de geschiedenis!
Marlé de Laat