Van armenzorg naar Groene Kruis

Van armenzorg naar Groene Kruis

Veel oudere inwoners van Melderslo zullen zich zuster Wilbert herinneren. Zij was de wijkzuster. Zij bezocht mensen eerst per fiets, later op de Solex. Als er hulp nodig was plaatste men een stok met een witte zakdoek eraan in de tuin en dan wist zij waar ze moest zijn. Ze werkte nauw samen met de huisarts, verrichtte veel medische taken, bracht de mensen hygiëne bij en fungeerde vaak als maatschappelijk werkster. Ze kwam in veel gezinnen en wist wat er speelde in de buurt. In dit hele systeem van wijkzorg kwam verandering toen vanaf 1990 de kruisverenigingen opgingen in thuiszorgorganisaties.

In tegenstelling tot de rijken waren eind 19e eeuw de armen voor hulp bij besmettelijke ziekten, zoals cholera en pokken, afhankelijk van de armenzorg, een vorm van religieuze liefdadigheid. Om daar verandering in te brengen werd in 1901 het Groene Kruis opgericht. Het uitgangspunt was zorg verlenen aan iedereen, rijk of arm ongeacht gezindte, met een financiële bijdrage naar draagkracht. De belangrijkste taken waren het beperken van kindersterfte, tuberculose bestrijden en voorlichting geven. Als onderdeel van dit Groene Kruis werd in 1910 het Rooms Katholieke Limburgse Groene Kruis opgericht met als verschil dat alleen katholieken bestuurslid konden worden en stemrecht hadden, echter iedereen ontving hulp.

In Horst werd in 1915 Dr van de Meerendonck aangesteld als gemeentearts, hij richtte hier in 1916 het RK Groene Kruis op. Dat zou gaan zorgen voor een betere ziekenverpleging en hulpmiddelen ter beschikking gaan stellen. Een belangrijke taak lag echter ook in het geven van voorlichting over nieuwe denkbeelden rond besmettingen. Men geloofde destijds dat de lucht ziekmakende stoffen bevatte en dat boze geesten daar de hand in hadden. Mensen probeerden besmetting te voorkomen met reukwerken, borrels en kwakzalverij, die veelvoorkomende ziektes als difteritis, roodvonk, tuberculose en tyfus  natuurlijk niet tegenhielden. Het Groene Kruis daarentegen plaatste de zieken in quarantaine en ontsmette hun woning.

De eerste wijkzorg hier werd verleend door religieuzen. Horst had de primeur van de eerste “fietsende” religieuze wijkzuster. In 1929 werd ook de eerste lekenverpleegster aangesteld. De voornaamste taak van het Groene Kruis was kindersterftebestrijding, door consultatiebureau en kraamverpleging en het afleggen van huisbezoeken. Woningen werden ontsmet, er kwam gratis kraam- en wijkzorg voor minderbedeelden en men ging EHBO-cursussen geven. In oorlogstijd bestond een belangrijke taak van het Groene kruis uit het bestrijden van “de krets”, schurft, een huidziekte. Mensen schaamden zich, ook als ze luizen hadden en er was voorlichting nodig om die aandoeningen uit het verdomhoekje te halen en te kunnen behandelen.

Vlak voor de oorlog was het Groene Kruis al een van de bloeiendste verenigingen van de gemeente Horst. Het ledenaantal groeide. Het takenpakket bereidde zich langzaam uit tot wijkzorg, tuberculosebestrijding, de zorg voor moeder en kind, prenatale- en zuigelingenzorg, zorg voor kleuters, moedercursussen en kraamhulp, gehandicaptenzorg, zieke huisvrouwen ontlasten en vervangen en de opleiding van verpleegkundigen. In 1953 werd in Horst het nieuwe wijkgebouw aan de Venrayseweg geopend en in 1954 startte de schoolarts.

Langzaam begon de specialisatie en de differentiatie van al die taken. Rond 1990 gingen de kruisverenigingen op in thuiszorgorganisaties. Er kwamen managers, verpleegkundigen en verzorgenden: de kraamzorg, ziekenzorg en thuiszorg. Gingen de zieken en bejaarden eerder veelal naar een verpleeg- of bejaardentehuis, tegenwoordig, mede door vergrijzing zijn veel thuiswonenden afhankelijk van (mantel)zorg. De wijkzuster als spil in de gezondheidszorg verdween. Er ontstonden logge organisaties met veel personeel en ingewikkelde regelgeving. Geen korte lijnen meer, met als gevolg wisselende verzorgers aan het bed en een enorme administratieve rompslomp.

Marlé de Laat