Voor de oorlog was het roken van sigaretten niet een algemeen verschijnsel. Er werd wel gerookt, maar dat waren sigaren in diverse maten. Veel mensen rookten pijp of kauwden op pruimtabak. Pijptabak werd ook wel gebruikt om er sigaren of sigaretten van te rollen.
Pruimen, het kauwen op pruimtabak, was de goedkoopste manier om van tabak te genieten. Het waren vaak oudere mannen die pruimden en thuis een spuwbakje, een kwispedoor, in de keuken hadden staan. De afgekauwde pruimtabak werd ook wel in de asla van het fornuis gespuugd. Sommigen maakten er een kunst van om met een grote boog precies in de kolenkit te spugen!
Er waren in de regio diverse sigarenfabrieken, in Horst had je in 1949 onder andere Timmermans Rubie en Roozen. Maar met name Tegelen kende een omvangrijke tabaksindustrie met kleine en grote fabrieken. De fabrieken “Hovens” en “Vossen-Breuers” waren algemeen bekend.
In de oorlog werd veel tabak door de gebruikers zelf geteeld. In elke groentetuin stond een rij tabaksplanten. In de herfst werden de bladeren te drogen gehangen in een open schop. Zo’n schuur had bijna elke boer om gereedschap te stallen en op te bergen. Hit was een ideale droogruimte.
Voor het drogen werden de bladeren doormidden gesneden, midden door de grote nerf. Aan de kant van de bladsteel bleven de bladdelen aan elkaar zitten, zodat je ze eenvoudig over een draad kon hangen. Wanneer de tabak goed droog was werden er dunne sigaren van gerold, of sigaretten met speciaal dun papier, “vloeikes”. De kort gesneden tabak kon ook als pijptabak gebruikt worden.
Bij het rollen van sigaretten kon je zelf de dikte bepalen, uit zuinigheid hele dunne of juist hele dikke! Ik heb als kind tabak gesneden en sigaretten gerold voor de grotere jongens uit de buurt.
Na de oorlog nam het roken van sigaretten toe. De bevrijders beschikten over mooi verpakte sigaretten, die gul werden verspreid. Sigaretten dienden voor de soldaten ook als ruilmiddel voor eieren bijvoorbeeld. Zo leerden veel jongens en mannen roken. Roken kreeg zo het imago van de stoere soldaat.
Ingekwartierde soldaten rookten veel en waren vaak slordig met brandende sigaretten en peuken, dat zorgde voor veel brandplekken op meubels en op houten vensterbanken.
Later werd er wel eens gezegd, dat het een wonder was dat het huis door het roken niet is was afgebrand. De inkwartiering duurde de hele winter en hooizolder en huiszolder waren voortdurend in bewoond door wisselende groepen soldaten. In de beste kamer huisden officieren, maar ook daar zag je veel brandsporen op de vensterbanken en op de schouw.
Tot lang na de oorlog werd er nog veel de zogenaamde “eigen teelt” gerookt, maar werden ook veel sigaretten zelf gerold van shag met vloeipapier.
Doordat er veel verschillende merken sigaren in de handel waren, ontstond er in de jaren veertig en vijftig bij kinderen een hobby, sigarenbandjes sparen. Het was ook een onderling ruilartikel geworden. Kinderen klampten zondags na de hoogmis aan bij mannen, die dan buiten dikwijls een sigaar opstaken, om zo hun verzameling uit te breiden. Bekende merken Karel I, Willem II, Corona (!), Petit Corona, Long Corona, Vitola, Wilde Havanna, Senorita enz.
De productie van sigaren vereiste een flinke aanvoer van tabak. De Maatschappij Helenaveen startte de tabaksteelt in Helenaveen. Volgens de geschiedenis werden in 1870 enkele tabakstelers uit Gelderland naar Helenaveen gehaald. Er werd een grote hoge boerderij gebouwd, met een grote droogzolder. Het is nu een gemeentelijk monument, “Waldeckhoeve” aan de Geldersestraat (de straat is genoemd naar de bewoners uit Gelderland). De tabaksteelt duurde maar tot 1883, omdat men niet kon concurreren tegen de betere kwaliteit die in landen met een warmer klimaat werd geteeld.
De tabaksteelt is in Nederland geen succes geworden, maar het gebruik van tabak, in diverse vormen, zou nog een grote vlucht nemen.
Piet Lenssen