Tot de collectie van Openluchtmuseum de Locht behoren veel voorwerpen van linnen. Dat is niet zo vreemd. Er werd hier in de omgeving vlas geteeld. Vlas is de grondstof voor linnen. Men was zo veel mogelijk zelfvoorzienend en probeerde te leven van datgene wat het land, de tuin en de dieren opbrachten. Het huishoudlinnen, tafellakens en beddengoed en de kledingsstukken, zoals ondergoed, rokken , kielen en schorten werden vervaardigd van linnen doek, waarvan de grondstof op eigen bodem geteeld werd. Het verwerkingsproces van vlas was zeer arbeidsintensief, vandaar dat men zuinig was op die textielproducten en ze gebruikte tot ze “tot op de draad” versleten waren.
Vlas werd geteeld op een veldje dicht bij het huis. De grond werd goed gemest en de zaadjes dicht bij elkaar gezaaid, zodat de stengel zo lang mogelijk werd. Dan kreeg je lange, stevige vezels, begin april gezaaid en in augustus geoogst. In juni komt er een blauw bloemetje in, dat slechts één dag bloeit. In die tijd lijkt zo’n veld een blauwe, golvende zee. De plant groeit uit tot ongeveer een meter lengte en de bloemetjes worden zaadbolletjes. Bij het oogsten trek je de hele plant uit de grond, om zoveel mogelijk lengte te houden, dat gebeurt nu nog zo, maar machinaal. Die planten werden tot schoven gebonden en in dakkapellen op het land te drogen gezet.
De zaadbolletjes moeten los komen van de stengels, dat gebeurt bij het repelen. De bossen trok je over een soort grote metalen kam en de bolletjes vielen eraf. Daarna werden de bossen enkele weken in een poel of ven gelegd voor het roten. De harde kern moest losweken van de stengel. (Hier komt ook de naam Rotvenweg vandaan). In de tijd, dat het vlas lag te roten kon men op de boerderij de zaadbolletjes gaan dorsen om lijnzaad te verkrijgen. Een gedeelte van dat zaad werd in een zak op zolder gehangen, zaaizaad voor het volgend jaar. Van het overige zaad maakten ze lijnolie.
De bossen werden uit het water gehaald en gedroogd door te roken. Dan begon het braken, tussen twee houten balken breek je de harde binnenkant. Daarna werden de vezels gezwingeld, met een soort houten zwaard, de zwingspaan, verwijder je de laatste houtresten, de scheven. Het vlas hangt hierbij over het zwinghout. Tenslotte werden de vezels over een houten blok met pinnen gehaald, het hekelen, om mooie vezels te krijgen en op die manier kon je de resterende onreinheden verwijderen.
In de wintermaanden, van half september tot half maart, werden de vezels tot garen gesponnen. Dat was voor vrouwen en meisjes een gezellige bezigheid. Ze kwamen hiervoor bij elkaar, namen hun eigen spinnewiel mee en tijdens het spinnen vertelden ze elkaar de laatste roddels en werd er gezongen. De gesponnen garens werden daarna gewassen, waardoor ze lekker zacht aanvoelden. Sommige boerderijen hadden een eigen weefgetouw, had je dat niet, dan bracht je het garen naar een wever, om er linnen doek van te weven.
Soms mengde de wever het linnen met wol, de ketting was dan van linnen, dat is sterker en de inslag van wol, dat was warmer in de winter. Die stof gebruikte men dan om bijvoorbeeld rokken van te maken. Het geweven doek had een naturelkleur. Een gedeelte van het doek ging naar de blauwverver, om het te verven, hier werd werkkleding van gemaakt. Om mooi wit linnen te krijgen spande men de vochtige doeken ‘s zomers op het bleekveld (een grasveld, dat alleen gebruikt werd om de was te bleken) en het linnen werd hagelwit. Ze hielden datgene, wat ze nodig hadden voor eigen gebruik en de rest werd verkocht aan een opkoper, daar hadden ze inkomsten van.
De vlasteelt is heel duurzaam. Je gebruikt bijna alles van de plant. Het is sterk, vanwege de lange vezels, je kunt het heel heet wassen en strijken. Het lijnzaad werd gebruikt als spijsolie, brandstof en als bindmiddel voor verf. Tegenwoordig wordt er nog op grote schaal vlas geteeld, het hele proces verloopt echter machinaal, het roten gebeurt op het land. Het grootste gedeelte van de oogst gaat naar China, daar is het spinnen goedkoop. De rest gebruikt men voor touw, papier en in de bouw als isolatiemateriaal.
De materialen die men destijds tijdens het verwerkingsproces van vlas gebruikte, zoals hierboven beschreven, inclusief de blauwverver, kun je, op de zolder in het Ambachtenstraatje van het museum, bekijken. In de kast op de slaapkamer in de oude boerderij ligt huishoudlinnen en in het textielpaviljoen vind je veel voorbeelden van linnen kledingsstukken. (Lees ook nog eens het verhaal over het doodshemd van Gerard Achten)
Marlé de Laat